gaan : werkwoord (woord uit het Latijn ambulair "komen en gaan, lopen", wat ook ambler opleverde.
De radicale ir- (ik zal gaan) komt van het Latijnse werkwoord toorn "ga, loop" en v- (hij gaat), van vader, van dezelfde betekenis.
Het werkwoord "gaan" heeft vele betekenissen:
I) Onovergankelijk werkwoord:
A. Merk verplaatsen van een plaats in een andere (letterlijke en metaforische zin).
Let op: hebben de zomer is binnen samenloop met to be gone in de omgangstaal voor alle samengestelde tijden van het werkwoord to go.
Citaat van de Franse schrijver Alain-Fournier, pseudoniem van Henri-Alban Fournier (1886-1914): "Ik ook, ik ging waar je geweest bent" (to be).
1. Mensen : HIJ verplaatsen, verschuiven.
Ga te voet (lopen).
– Citaat van de Franse dichter en fabulist Jean de la Fontaine (1621-1695): “Ze ging met grote stappen” (voorschot).
Ga snel (spin, rush).
ga meer schroef ! (versnellen),
Ga te paard (mountain), fiets, auto.
Hoe ga je daar heen? (Met welk vervoermiddel).
We gingen met 140 per uur (rijden).
Soms gaan we meer schroef met de metro dan met de auto (circuleren).
Ik ga met je mee, we gaan ensemble.
met bestemming : Ga naar ParijsBij Portugal, To Antillen, en Italië, in Alpen, Voor het campagnes, en ville, Op de côte (indien rendre).
Hij hoopt te gaan Schotland.
Hij gaat naar de Canada en Juni (vertrekken; vertrekken).
Ga van Parijs naar Pekin.
Ga naar Pekin.
Ga van ville en ville .
Laten we naar de woonkamer gaan (pas).
Ga naar je kamer.
Ik ging naar zijn huis, hij kwam naar mijn huis (komen).
Figuurlijke betekenis: Laten we naar gaan fait.
plaats de verkoop, diensten : Ga naar de'épicerieBij koffie, bij de bakker, bij de kapper, bij de dokter.
Met bijwoord van plaats: Waar gaat hij heen? (Of).
We weten niet waar we heen moeten.
Hij gaat waar hij wil.
Ga dichtbij, ver (ver).
Laten we naar buiten gaan (naar buiten gaan).
Ik ga. We moeten gaan.
Ben je daar geweest, (zonder daar) ga je? (j).
Ga er met de taxi heen.
– Woorden uit de film “Pierrot le Fou” uitgebracht in 1965 door de Frans-Zwitserse filmmaker Jean-Luc Godard (1930-2022): “Goed, laten we gaan Alonzo”.
Citaat: Wie gaat daar heen? formule voor interpellatie van de wachter, de schildwacht (qui-vive).
Absoluut: Ga en komen.
Literair: Citaat van de Franse schrijver en dichter Victor Hugo (1802-1885): “Ik ben een kracht die gaat! ".
Richtingaanwijzer: Ga rechtdoor, DroiteIn onhandig (nemen).
Ga naar avant (ga naar voren), in achterkant (om terug te gaan).
We gaan in hetzelfde richting.
Hij ging richting de dorp (ga naar).
we gaan verder Marseille (bekend en bekritiseerd).
Ga door velden (kruis).
Om voor iemand (vooraan) te gaan, om hem te ontmoeten.
Ik zal niet bezuinigen: ik zal eerlijk zijn.
En België, informele uitdrukking: laat iemand gaan, plaag hem, laat hem lopen.
Voertuigen: deze auto wel schroef.
Het vliegtuig waarheen gaat Nice ( BIJ bestemming van voor).
Vertrouwd: Uw ticket gaat maar tot Lille.
2. Met een metafoor: a. bezetten espace tot één limite.
Ga naar (ruimtelijk, zonder mouvement) (resultaat, leiden, leiden).
De weg die naar het kasteel gaat.
De gang die van de keuken naar de woonkamer liep.
In een vervolg, een ladder: het hoofdstuk dat van pagina 20 naar pagina 35 gaat.
Tijdelijk De Période die gaat vanaf de 1e april in 15 meer.
Ga naar (arriver, s'verlengen).
Le tuin gaat naar de rivier.
De kast gaat tot aan het plafond (bereik).
Tijdelijk: Het abonnement loopt tot DecemberIs valable tot deze datum.
Bekend: Voor de pijn, het zal oplopen tot Maandag.
Gradatie: Een boosheid die oploopt tot woede.
Ze ging zelfs zo ver om hem te vertellen dat...
3. zij verplaatsen, verschuiven iets doen, mouvement secundair zijn.
Met een plaatsnaam: Naar de kerk, naar de bioscoop.
Haar zoon gaat binnenkort naar school (bijwonen).
Ga naar het toilet.
Met een actienaam: Ga naar jacht, Voor het vissenBij barensnood, in oorlog, op excursies, op ambassades.
Se verplaatsen, verschuiven voor Zoeken iets.
Ga naar voorzieningen, nieuws, informatie.
voor ophalen (iets) Ga naar bois, To champignons, To aardbeien, mosselen enz.
Populair ou regionaal : Ga naar pijn, ga deacheter.
4. Onderwerp: bedoeld zijn voor.
De erfenis gaat naar zijn dochter.
Aan hem gaat al mijn genegenheid.
Dit compliment gaat rechtstreeks naar mij. hart.
Dingen: Moet worden gezet, ordelijk ergens.
De lakens gaan in de kast (om aan te trekken, om ranger).
Ce deksel ga op de pot.
Dit alles gaat naar Poubelle.
Kunnen supporter zijn mis ergens.
Un plat naar wie gaat brand.
5. Met een infinitief werkwoord dat de uitdrukt maar : Gaan travailler.
Hallo, ik ga naar bed. Vertrouwd: Kom op, ik ga naar bed.
Hij moet gaan Zoeken.
Laten we gaan wandelen.
We bellen, ik ga openen, Ik ga ; doe Maar.
Hier gaan we.
Ga kijken wat het is Populair : ga kijken.
Beledigingen: fuck you, fuck you koken un Œuf, ga jij mettre, neuk je, neuk je.
Om een initiatief af te keuren: Hij ging mettre in een onmogelijke situatie.
Wat ben je nog meer gaan zeggen?
Wat ben je zich voorstellen ?
In de negatieve gebiedende wijs: ga niet zich voorstellen dat…
Ga niet geloven zo een roddel.
6. Zin: y aller de (en zelfstandig naamwoord).
Zet in op spel : Ga er heen vanaf honderd euro.
Doe mee aan een activiteit collectief : Ze ging er van haar liedje heen.
Onpersoonlijk: Être en spel. Het gaat om mijn gezondheid, van uw reputatie.
Regio (Luxemburg): Er is: er is vraag de.
Dit artikel gaat over vervuiling.
B. Merk een manière de faire of te zijn
1. Persoon onderwerp: handelen (manière, Duree).
Je moet snel gaan (Agir, faire).
Pas jezelf toe, je gaat te snel (in een haast).
C'est breekbaar, Ga ervoor voorzichtig !
Vertrouwd: doe het rustig aan. Gaan fort.
Ga daar niet heen hoofd- mortel.
We gaan er helemaal voor.
Informele uitdrukking: Dat is het! dingen zijn uitgevoerd ronduit.
2. Onderwerp: evolueren.
zijn bedrijf ga van kwaad tot erger, ga door het riool.
Het gaat zoals het kan.
Het spreekt voor zich, het spreekt voor zich.
Niets werkt meer! DE spellen sont feiten (op roulette).
– Citaat van de Franse schrijver Pascal Lainé (geboren in 1942): “De man in het zwart die de rituele woorden uitsprak, het contact legde, de spanning tussen de blikken en de bal: “The stakes are down? niets gaat goed.” ".
Onpersoonlijk: Het gaat over... zoals... (voor vergelijken gemeenschappelijke statuten) (être).
Het is hetzelfde voor…
Laat het gaan : laisser evolueren zonder interveniëren.
Hij laat de zijne los bedrijf (verwaarlozing), hij riem alles gaat.
Onderwerp persoon: Loslaten: opgeven, ontmoedigd zijn.
Se laisser tot wanhoop gaan.
Aangezien de mort zijn femme, het draait riem Gaan.
Vooral: Niet samentrekken, beperken.
Het verlof-je gaat !
Se laisser gaan naar (en infinitief): niet doeninspanning zichzelf ervan weerhouden (doen, zeggen).
Ze heeft links ga huilen.
3. Onderwerp: lopen, functioneren.
Hoe zijn de bedrijf ?
Spreekwoord: Als het gebouw gaat, gaat alles.
Vertrouwd: hoe gaat het met je hoofd?
alles is in orde bien ?
Hoe gaat het met de studies, de gezondheid ?
Alles goed ? om meer te weten te komen over iemands leven, vraag ernaar.
Het gaat heel goed (spreektaal: baden).
Vertrouwd: We make it go: het gaat niet zo goed, maar we verhelpen het.
Gaat het goed?
Het kan beter worden.
Woorden uit een revolutionair lied: "Ah, het is oké, het is oké, de aristocraten met de lantaarn!" » .
Vooral (onderwerp): In zo'n gezondheidstoestand verkeren (zichzelf gedragen).
Hoe gaat het met u ? Met mij gaat het goed, dank u (wees, se sentir).
Wanneer je beter bent (Herstel de gezondheid).
4. Mee eens :
Dit is niet de sleutel die bij deze la past.
ga naar iemand: wees geschikt voor hem (seoir).
Het past niet bij je, om te nemen beslissingen.
Tot morgen, oké? Het gaat goed met mij (Oké).
Elliptisch: Met mij gaat het goed: met mij convient.
Ik geef je er tweehonderd euro voor, oké?
Kan goed zijn? Zal het zo gaan?
Oh ! alles goed ! genoeg genoeg! (Te doen stop het gedrag, de woorden van de ander).
gaan bien, mal (of ander bijwoord van manier) aan iemand: min of meer worden (dingen).
Deze jurk, dit kapsel past goed bij je, past bij je genot.
zwart staat hem goed mal.
Figuurlijke betekenis: Woede past goed bij hem (seoir).
Het zit hem als gegoten.
Absoluut: passen, de juiste maat hebben, worden. Deze schoenen passen mij, dat is mijn maat.
Deze kleur staat hem niet.
Alles past bij hem!
5. Ga mee, ensemble : meegaan normaal gesproken geschikt voor.
Het jasje dat bij die broek past, de handdoeken die bij het tafelkleed passen.
Deze schroef en bout gaan samen.
Vertrouwd: de kaart en de bijbehorende envelop.
Goed, slecht (of een ander bijwoord) samengaan met, samen: min of meer goed bij elkaar passen.
Roze past er goed bij bruin (alsharmoniseren).
De Empire stijl en de moderne stijl gaan heel goed samen.
Elliptisch zonder met: Maak mooi effet (Het goed doen).
Deze fauteuil zal goed staan in uw kamer.
Mensen: Ze gaan allebei goed samen.
6. Figuurlijke betekenis: niet zonder gaan (abstracte dingen): in het algemeen vergezeld gaan van (zich gedragen).
Het zal niet zonder moeite gaan: dat zal het niet zijn gemakkelijk.
Zijn vriendelijkheid is niet zonder dubbelhartigheid.
7. Tegengaan, tegen: zich verzetten. Ik ga er niet tegenin volonté.
Als ik tegen zijn voorstellen inging.
8. Personen: ga naar… (met leeftijdsaanduiding): be proche d'avoir…
Hij gaat op (zijn) 25 jaar: hij is 24 jaar oud.
II) Hulpwerkwoord
1. Tijd hulp voor de infinitief, om de volgende toekomst te vormen, en gebruikt in het heden en het onvolmaakte van de indicatief.
Tegenwoordige tijd: Hij gaat vertrekken (Being on the punt van).
Hij is net aangekomen en hij zal vertrekken.
Vanavond ga ik vroeg naar bed.
We gaan nadenken.
Ik zal hem laten wachten.
Wat ga ik hem vertellen? Hij gaat niet geloven.
Ze zullen blij zijn.
Pas op, de vaas zal vallen! Het zal losbarsten! Onpersoonlijk Het gaat regenen.
Voor het werkwoord to go: Hij gaat naar de bioscoop.
In het onvolmaakte (actie vaak niet uitgevoerd): We zouden vertrekken toen hij arriveerde.
Ik wilde je net bellen. Onpersoonlijk: ik dacht dat het ging regenen. Ik ging het (je) vertellen! (wat jij zei).
Wat wilde je zeggen?
(Moet gaan) Ik zou gaan. (opmerking: weinig gebruikt met het onvolmaakte vanwege de vormen van dezelfde radicaal als de infinitief).
Verouderde betekenis om voor te gaan en de infinitief (volgende toekomstverhaal, niet-gerealiseerd doel).
– Citaat van de Franse schrijver Alfred Victor de Vigny (1797-1863): “Chatterton gaat naar hem toe en geeft het dan op”.
2. Met een werkwoord van beweging, gebruikt in het onvoltooid deelwoord of het gerundium: om gelijktijdigheid uit te drukken, het duratieve of progressieve aspect. (onvoltooid deelwoord) "Een koets ging draven" (lied).
(ook Weggaan, III.) De weg wordt breder.
Het kwaad groeit, is (werd) erger geworden.
Zijn ongerustheid nam toe.
(gerund) Het neemt af.
Hun aantal neemt toe.
III) Voornaamwoordelijk werkwoord: weggaan
1. Weggaan waar je bent (weggaan).
Vaarwel, ik ga weg.
Hij vertrekt morgen.
Ga weg ! (Weg! Wegwezen!).
Laat hem gaan.
– Citaat van de Franse schrijver Pierre Carlet Marivaux (1688-1763): “De toestand van degenen die blijven is altijd droeviger dan die van degenen die vertrekken”.
Dan vertrekken we.
Ze vertrokken zonder iets te zeggen.
Het vliegtuig vertrekt.
Ergens heen gaan: ergens heen gaan.
Naar de markt gaan, op Corsica, in het zuiden.
2. Oude of literaire betekenis: sterven.
De dag dat hij wegging, toen hij ons verliet.
3. Dingen: weggaan, verdwijnen.
Le parfum gaat na een tijdje weg.
De verf schilfert en laat los (hij houdt niet vast).
Abstract, literair: The temps,ete gaat weg (pas).
Citaat van de Franse schrijver Pierre Loti (1850-1923): “Al zijn projecten […] hadden de wind in de zeilen”.
4. Beton: Kunnen weggenomen worden, losgemaakt van de'enlever).
La huid dynamische tomaten gaat weg difficilement.
De capuchon van deze jas gaat weg (afneembaar, afneembaar).
5. Kunnen être uitwissen (vertrekken).
ik heb mooi wrijven, tache ga niet weg.
Vertrouwd: het gaat weg met bleekmiddel.
6. Met de infinitief: vertrekken om iets te doen (verwaarloosde baan).
ik ga weg Zoeken du pijn, voir wat gebeurt er.
Oude of populaire betekenis: als een hulpwerkwoord dat de volgende toekomst uitdrukt.
Ik ga je mijn vertellen histoire.
Opmerking: voornamelijk gebruikt in de 1e persoon enkelvoud: du aanwezig.
7. Gevolgd door het onvoltooid deelwoord (oud of literair): "De zoon van de koning gaat jagen" (lied).
IV) Overgankelijk werkwoord: Zin: Zijn weg gaan: gaan waar men van plan is te gaan.
Figuurlijke betekenis: Zijn vrolijke gang gaan.
V) Tussenwerpsel: ga, ga, ga
1. Gaan, gaan, gaan, om vertrek aan te moedigen, en vooralactie.
Kom op sta op! Ga naar barensnood !
Begin van de tekst van het Franse volkslied, "La Marseillaise": "Allons, enfants de la patrie".
Kom op, blues! (sportteam).
– Citaat van de Franse toneelschrijver en acteur Molière (1622-1673): “Laten we snel gaan, mijn stoel en stoelen voor iedereen”.
Kom op, laten we opschieten. Doe Maar !
En ga ervoor! En dus gaan! formules van ironische aanmoediging voor wat men veroordeelt.
Dus ga, (eh) ... gevolgd door een belediging duidt op minachting, afwijzing. Kom op, hé cuckold!
2. Kom op! wordt gebruikt om te ontkennen, te ontmoedigen, te berispen.
Kom op, we moeten reageren! (Laten we eens kijken).
Kom op, een beetje calme !
Kom op, kom op, het is niet serieus!
Kom op, geloof je het?
3. Ga, ga, wordt gebruikt om berusting, verzoening uit te drukken.
Ik weet het goed, gaan! Kom op, troost jezelf!
– Citaat van de Franse schrijver Georges Perec (1936-1982): “Toch, kom op, het was het goede leven”.
4. Ga voor, serveren om te berusten (Oké).
Ga voor 50 euro.
Ga voor morgen.
Tegenstellingen van gaan: blijven, terugkomen.