Periode : nf et nm (woord uit het Latijn periode, Grieks periodes "cirkel").
Het woord "periode" heeft vele betekenissen:
I) Vrouwelijke naam:
A. Ruimte van tijd
1. Min of meer lange tijd (duur).
Een periode van één an.
In een goede, een slechte periode zitten (in een goede, een slechte periode zitten).
Een crisistijd. In tijden van economische recessie.
Een periode van froid.
de periode van champignons (saison).
de periode van feestdagen, vakanties.
Tijdens schooltijd.
Per periode: van tijd tot tijd.
Blauwe, witte, rode periode: tijdsperioden die verschillende tarieven bepalen (transport).
Spitsuur.
Speciaal: Tijdsverdeling gekenmerkt door belangrijke gebeurtenissen (tijdperk).
De Merovingische periode, revolutionair, tussen de twee wereldoorlogen.
De periode klassiek, romantisch.
De mooiste periode van de Egyptische kunst.
Kunst: Karakterisering van de manier van een schilder op een bepaald moment.
Picasso's blauwe periode.
Gauguin's Bretonse periode.
2. Didactiek: tijdsruimte, doorgaans van welbepaalde duur, gekenmerkt door een bepaald fenomeen (stadium, venster, moment, fase, stadium; periodisering).
Fysiologie: De periode van ovulatie.
Menstruatie: menstruatie.
Incubatietijd van een ziekte.
Geologie. Indeling van een tijdperk, overeenkomend met een systeem (van terreinen).
Steenkoolperiode van het primaire tijdperk.
3. In rechte: Duur waarin men rechtshandelingen kan of moet verrichten. Proefperiode (arbeidsrecht).
Beveiligingsperiode (strafrecht).
Verdachte periode, die aan de uitspraak van het faillissement voorafgaat, en gedurende welke de handelingen van de gefailleerde nietig of vernietigbaar zijn (common law).
Verkiezingsperiode, die voorafgaat aan de dag van de verkiezingen.
Militair: Trainingsperiode of periode waarin reservisten ter beschikking worden gesteld van de militaire autoriteit om hun militaire training bij te werken. Maak een periode.
4. Nucleaire domiane: Periode van een radioactieve nuclide of radioactieve periode: tijdsinterval waarna de helft van de atomen van de nuclide is uiteengevallen (halfwaardetijd).
5 Wetenschap, natuurkunde: Inverse grootte van frequentie, constante tijd verstreken tussen twee opeenvolgende passages van een oscillerend systeem in dezelfde positie en in dezelfde richting. Periode van een slinger.
Periode van een golf: interval tussen twee opeenvolgende maxima op een bepaald punt.
Periode van wisselstroom. Een stroom van vijftig cycli per seconde.
Een periode van twintig milliseconden.
Astronomie: Revolutietijd van een planeet, een satelliet (cyclus).
De periode van Mars is 687 dagen.
Neptunus periode rond de Zon.
Omwentelingsperiode: tijd die nodig is om een baan te voltooien.
Rotatieperiode: tijd die de ster nodig heeft om één omwenteling op zichzelf te voltooien.
6. Sport Halverwege een wedstrijd. Eerste, tweede periode.
B. Hoeveelheid, serie:
1. Wiskunde: de kleinst mogelijke vaste hoeveelheid die aan de variabele kan worden toegevoegd zonder de waarde van een periodieke functie te veranderen.
Periode van een breuk: groep herhalende cijfers in het decimale deel van een breuk geschreven in decimale notatie.
2. Chemie: Reeks atomen die dezelfde rij bezetten in het periodiek systeem* (Mendeleiev's table).
C. Zin wiensmontage dynamische elementenen afwisselend of ze zijn, is harmonisch.
Oratorium periode.
Een periode van Cicero.
Muziek: Muzikale periode of periode.
II) Mannelijk zelfstandig naamwoord: Op zijn hoogst, in de laatste periode: op zijn hoogst haut degre (maximaal, uitbarsting).