eetbui : nf (overgenomen uit het Duits gestroomde dirs : "L maak een toast ").
drinken, noce, eerlijk.
Op een binge gaan, een binge om alles te breken.
Iemand uitlachen: lastig vallen.
Slecht gebouwd paard.
Een groot feest: een lang, slungelig meisje.
En Zwitserland : ruzie.
Zijn eetbuien hebben: zijn menstruatie hebben.