cake : nm Un taart een gebakje gebruikelijk gemaakt van meel, beurre eneieren, meestal zoet.
Een deel van de taart, van de winst hebben, claimen, willen hebben.
Deel de taart: deel de winst, deel de winst.
De kers op de taart: het laatste detail dat een prestatie afmaakt, perfectioneert of een bedrijf bekroont.
Het is een eitje ! : wordt gezegd van iets aangenaams, gemakkelijks.
Het is geen fluitje van een cent (zoals de taart, het is niet gemakkelijk).
Een lieve vader: een toegeeflijke vader.
Een lieve mama/oma, een lieve opa, die de kinderen verwent.
Lieve papa/mama: ouders die hun kinderen in de watten leggen.
Om voorop te lopen: de tanden vooraan hebben.
Cake geven: hele goede ballen geven (sportjargon).
Bladerdeeg: bosjes die uit elkaar vallen. Schoen waarvan de zool splijt.
Ruzie over de taart: ruzie maken over je aandeel.
Naar de taart gaan: in de prostitutie gaan.
uitzicht suikeroom.