religieus : bn. en nom (woord uit het Latijn religieus "nauwgezet" en "vroom", familie van religieus : geloof).
Het woord religieus heeft vele betekenissen:
I) Bijvoeglijk naamwoord: met betrekking tot religie.
1. Die betrekking heeft op de relatie tussen de mens en een bovennatuurlijke kracht; die het gereserveerde (heilige) en verplichte karakter van een religie presenteert.
Het religieuze fenomeen: religie, religies.
religieuze sekte.
religieuze praktijken.
Religieuze rituelen.
Religieuze gebouwen: kerk, moskee, heiligdom, synagoge, tempel.
Ceremonies, religieuze feesten. Huwelijk, religieuze begrafenis.
Religieuze instellingen. Religieuze school (confessioneel, gratis).
Religieuze kunst; religieuze (heilige) muziek.
Religieuze liederen.
Religieuze vervolging, in naam van een religie of daartegen.
Religieuze propaganda (missie).
Ideeën, religieuze opvattingen (mythe, dogma, theologie.
Religieuze gevoelens (religiositeit).
Religieus traditionalisme (fundamentalisme).
Religieus extremisme.
Religieuze onverschilligheid (agnosticisme, atheïsme).
2. Personen of dingen: toegewijd aan religie, aan God, door geloften.
De religieuze staat. Religieus leven (claustrale, kloosterlijke, monastieke).
Gemeenschappen, religieuze congregaties; religieuze ordes.
Bij uitbreiding: religieuze gewoonten. Religieuze regel (naleving).
Religieuze geloften: kuisheid, gehoorzaamheid, armoede.
3. Mensen: Wie in een religie gelooft, beoefent een religie (gelovige, vroom).
Een religieuze geest.
4. Dingen (figuurlijke zin): Met de kenmerken van religieus sentiment of gedrag.
Religieuze eerbied.
Een religieuze stilte, respectvol en attent.
5. Bidsprinkhanen: insecte roofdier vanEuropa de l'Ouest enAmerika (dictyoptera) die se houdt zich stil, als in gebed, voordat hij abrupt zijn greep grijpt.
A. Persoon: Persoon die geloften heeft afgelegd in een religie.
Nonnen en postulanten (non).
Religieus worden: orders invoeren, in religie, de sluier nemen, de gewoonte (beleden).
Een uitgetreden religieuze, ontheven van zijn geloften.
Eenzame religieuzen (anchoriet, kluizenaar), levend in gemeenschap (cenobiet).
Religieuzen behorend tot een orde (monnik, regulier), een congregatie.
Klooster religieus. De monniken kunnen klerken zijn (gewone geestelijken), of in de lekenstaat blijven (converseren, leken).
Namen, titels die religieus aanduiden (broer, vader; dom, eerwaarde), nonnen (moeder, zus).
Religieuze gemeenschappen (abdij, congregatie, klooster, klooster, orde).
Bij uitbreiding (in andere religies): boeddhistische monniken (bonze), lamaïsten (lama), moslims (derwisj, marabout).
B. Mannelijke naam: dat wat betrekking heeft op religie, op het religieuze fenomeen.
III) Vrouwelijk zelfstandig naamwoord: a religieus : gebak gemaakt van soesjes gevuld de banketbakkersroom, het hebben van vormen een petite boule rusten op een pluspunt grootMet verpakking de botercrème.
Religieus au koffieBij chocolade, Voor het vanille.
En Zwitserland, religieus is de rest knapperig de kaas wie blijft? gehecht au achtergrond du fonduepan eens de fondue At.
Tegenstellingen van religieus: werelds, profaan; burgerlijk, seculier, agnostisch, niet-religieus, atheïst, niet-religieus.