Vissen : nf Vrucht van de perzikboom, met een zeer harde steen en fijn vruchtvlees.
Pons, pons.
Om te vissen: om in goede vorm te zijn.
Vissen: geluk.
Om een vangst van de hel te hebben: om in zeer goede vorm te zijn.
Neuken / zetten / zwaaien / een perzik naar iemand sturen: hem met een klap in het gezicht slaan.
Om de perzik te splitsen: hardop lachen.
Om de perzik te waxen: om te scheren (jargon van de arbeiders).
(To) de perzik zuigen: (to) kussen.
Laat je perzik los: ejaculeer.
Een / zijn perzik neerleggen / neerzetten: poepen.