Verwarmen : v. tr. Verheffen la temperatuur van; rendre (meer) chaud.
Om te winnen: het is noodzakelijk om de zaak te verwarmen.
Een examen opwarmen: actief voorbereiden.
Verwarm een boek/een schrijver: promoot het.
Iemand wit verwarmen: hem opwinden.
Verwarm een podium/zaal/publiek: prikkel het publiek.
Om de oren te verwarmen: om te twisten.
Een portemonnee verwarmen: stelen.
Verhit worden: beroofd worden.
De verwarming niet voor jou: hij is niet voor jou.
Het gaat opwarmen: word serieus, serieus.
Het warmt op: het wordt heet (om te dansen).
Een meisje verwarmen: haar seksueel opwinden.