Vullen: v. tr. Garneer van binnen (een gebakje, een taart, een zoetwaren).
Vul iets. in iemands hoofd, schedel, ofwel om ze te laten leren, of om ze te laten geloven, accepteren.
Ik weet niet wie zulke ideeën in je hoofd heeft gestopt.
Haal dat in je hoofd : Onthoud dat.
Niet wetend waar hij zijn sleutels, zijn bezittingen, deponeren, zetten, plaatsen moet hebben (opbergen)
zonder zorg.
Niet meer weten waar je vast moet lopen: niet weten hoe je verwarring moet ontwijken,
schaamte voelen we.
Steek overal je neus voor: wees heel nieuwsgierig.
Stop alles op de grond: gooi het op de grond.
De neus in andermans zaken steken: zich met andermans zaken bemoeien.
Iemand opsluiten: hem bedriegen, misleiden.
Zich volproppen tot aan de elleboog: Zich volproppen met eten. Te veel eten.
Zich bij de snavel volproppen met lekkere hapjes: lekker eten.
Tot zover: veel eten; te veel eten.
Seksueel bezit van een vrouw.