peterselie : nm Le persil een plant moestuin très aromatisch, gebruikt als kruiderij.
Niet groot genoeg zijn om de peterselie van iemands hoofd te eten: niet sterk genoeg zijn.
Peterselie in de oren hebben: vies zijn.
Peterselie hebben: pittig, pittig, leuk zijn.
Gegroet op peterselie: autoriteit, macht, talenten, kritiek uitoefenen tegen zwakke mensen.
Geen peterselie meer op de kop van het kalf: kaal.
Bosje peterselie: vrouw.
Er zit peterselie in : hij is rijk.
Peterselie maaien: flaneren langs de boulevards.
Peterselie: rond paraderen, interessant zijn.
De peterseliekrultang of omgekeerd de peterselie-ontkrulschaar als je bladpeterselie nodig hebt.
Strek de peterselie: aanval, smash (een baan).
Bloeiende peterselie: bloeiend bedrijf van een meisje (prostitutie).
Peterselie: schaamhaar, schaamhaar.
Bosje peterselie: schaamhaar.
Krijg peterselie in handen: krijg het geslacht van een vrouw in handen.
Strooi de peterselie: ejaculaat.
Strooi de peterselie: plassen (vrouw); genieten van zijn partner.
Peterseliesproeier: voortijdige zaadlozing.
In peterselie werken: zich prostitueren.
Naar peterselie gaan / peterselie gaan kijken / peterselie maken of plukken: voorbijgangers aanspreken, zich prostitueren, tapin.