vet : nf Vet vet. Dierlijke en plantaardige vetten (voedsel of industrieel).
Geld, munt. Olie en boter hadden ook dezelfde betekenis.
Berisping.
Er is vet, er is vet: er is goede buit te krijgen.
Klagen over te veel vet: ongepast klagen, klagen als het je aan niets ontbreekt. Weer een die klaagt over te veel vet.
Je vet trainen: niet weten wat te doen.
Vet maken: overdrijven.
Breng uw vet! : Kom hier !
Trek je vet! : Ga weg, ga weg!
Met vet (van ganzen, houten paarden): waardeloos.
Slachtvet: spieren, kracht.
Vet verstikt hem niet: gezegd van een extreem dun persoon.
Ganzenvet: verkooppraatjes, advies aan ganzenvet: waardeloos, idioten.
Slecht vet: overgewicht.
Met je kont in het vet: perfect op je gemak zijn (in een bepaalde situatie).