opblazen : v.intr. en tr. (woord van Latijns in verwarring brengen, gloed « souffler ").
Het werkwoord ‘opblazen’ heeft verschillende betekenissen:
Bekend figuurlijk en voltooid deelwoord: zijn opgeblazen vol energie, gevuld met onfeilbare enthousiasme en vertrouwen (verheven).
Bekende elliptische trainer: het is echt opgezwollen! hij is moedig; hij moet zenuw, hij overdrijft (synoniemen: brutaal, brutaal).
Het is opgeblazen om voor iedereen langs te gaan monde ! (Er is geen tekort aan lucht).
Vulgaire uitdrukking: om ze kwaad te maken (tegen iemand), om ze te irriteren, om ze boos te maken.
Informeel: iemand opblazen.
Je vult ons met je verhalen! (Doen stront).
Het irriteert me ! (Dat gaf).