Geloof : nf (woord afkomstig van de reparatie van schuld ; van geloven).
Het woord geloof heeft meerdere betekenissen:
1. deactiede fait de geloven een koos waar, aannemelijk of mogelijk (zekerheid, vertrouwen, overtuiging, vertrouwen).
Het geloof in, in iets.
– Citaat van de Franse schrijver Marcel Proust (1871-1922): “Het geloof dat we levend terug kunnen komen uit de strijd”.
Oude betekenis: Citaat van de Franse toneelschrijver en dichter Pierre Corneille (1606-1784): “Kan ik enig geloof hechten aan zulke toespraken? » (vordering, krediet).
Speciaal: De fait de geloven.
Geloof in God (vertrouwen).
– Citaat van de Franse schrijver Albert Camus (1913-1960): “Geloof in de absurditeit van het bestaan”.
2. Wat wij gelooft (met name in matière religieus).
overtuigingen religieus (overtuiging, vertrouwen).
Respect alle overtuigingen (belijdenis, dogma).
– Citaat van de Franse historicus Numa Denis Fustel de Coulanges (1830-1889): “Een geloof is het werk van onze geest […] Het is menselijk, en wij geloven dat het God is.”
Bijgelovige overtuigingen (bijgeloof).
Tegenpolen van geloof: twijfel; wantrouwen, ongeloof; onwetendheid, agnosticisme, scepticisme.