Vriendin : nf en bijv. fam. (woord komt van metgezel wat betekent "met wie zijn brood eet").
Kameraad (vrouw), vriend. Een klasgenoot.
De vrienden van mijn dochter.
Je bent mijn vriendin niet meer.
Metgezel, vriendin (van een man, van een jongen): zij is zijn vriendin.
Mijn dochter is heel goed bevriend met haar.