Breken : v. tr. Breek, breek iets.
Eten. Het woord dateert uit de XNUMXe eeuw. In alledaagse taal zeggen we: "Break a crust", om een stukje op te eten.
De korst breken, het zaad: eten.
Breek de snavel: stank uit de mond
Graan breken: ongehoorzaam zijn (dievenjargon).
Suiker breken met een roodharige: een medeplichtige aanklagen.
Breaking the pot: jezelf kapot maken, jezelf tot ellende veroordelen door onverantwoord gedrag (jargon van pooiers voor wie vrouwen pots zijn).
Breek de hals van een fles: leeg een fles in een oogwenk.
Breek de nek van een konijn: eet een konijn.
Pauze: verfrommel een zak snoep tijdens het bereiden (banketbakkersjargon).
Breek het stuk. : toegeven.
Suiker op de rug van iemand breken: erover roddelen, aan de kaak stellen.
Pauze: ziek spreken, door de afkorting van suiker breken.
Breek de nek van een negerin: leeg een fles.
Breek de hals van een fles: maak een fles in een oogwenk leeg. — Als ze haast hebben... om te drinken, en bij gebrek aan een kurkentrekker, breken de dronkaards de hals van de fles, dat noemen ze: "De negerin Guillotineren." »
Breek zijn fles: populaire uitdrukking uit het jaar 1885; het is jezelf belangrijk willen maken, jezelf opblazen, jezelf zo groot maken als een os... en niet slagen.
Het ei breken: een miskraam krijgen.
Breek een korst: eet licht tijdens het wachten op een meer stevige maaltijd. burgerlijk jargon
spreekwoorden:
– Je kunt geen omelet maken zonder eieren te breken: je krijgt niets zonder offers, zonder geweld.
– Wie de bril breekt, betaalt ervoor: wie schade veroorzaakt, moet deze repareren.