Veraangenamen : v. tr. (woord van sucre). Verwijderen, Verwijderen, Verwijderen; stelen, stelen, stelen, onteigenen, in beslag nemen: ze maakten hem zoet, hij liet zijn rijbewijs verzoeten.
Om een passage zoeter te maken, een replica (theater).
U hoeft de suiker niet te zoeten: u hoeft niet te beschrijven wat u ziet; wat duidelijk is.
Zoete aardbeien: handen schudden; ontwijkend worden, handen schudden.
Iemand zoeter maken: hem neerschieten.
Verzoeten: rijk worden; zichzelf ruimschoots helpen, grote winsten maken (ten nadele van anderen) Zoeten: iemand mishandelen; win iemand bij het spel en lach hem uit.
Verzoet worden: gearresteerd worden; veroordeeld worden.
Om de kiezelsteen zoeter te maken: kussen.
Verzoet worden: mishandelen; gewond raken.