Slikken : v.tr. Door de keel naar beneden halen.
Accepteer zonder kritiek (geloven, slikken).
Absorberen, gepast, verslinden.
Hij wil alles slikken, zegt hij zelf van een hebzuchtige, parvenu, aanmatigende man.
Slik een boek, een roman door: lees het met gretigheid.
Slik het obstakel door, steek het gemakkelijk over, met hoge snelheid.
Slik mijlen: voltooi een lange cursus op hoge snelheid.
Een auto die de weg opslokt, de kilometers: die rijdt heel hard.
Moeilijk te slikken: overmatig; over iets dat niet normaal is, moeilijk te accepteren.
Slik de pijn door: drink een klein glas cognac.
Inslikken: slikken via de luchtpijp.
Slik een stud: ervaar een aanzienlijk verlies aan geld.
Je kuiken inslikken: ontslagen worden.
De tong inslikken: zwijgen.
De trompet inslikken: buiten adem zijn.
Slik de schijf door: Communie.
(Om) zijn geboorteakte in te slikken: gedood worden, sterven.
Zijn stijve, zijn vork, zijn lepel, zijn tong inslikken: sterven.
Je kuiken inslikken: ontslagen worden van je baan.
Het zaadje hebben ingeslikt: zwanger zijn.
Slik de vis zonder saus door: vrouw geneukt door een man die niet uitlaadt of verhinderd wordt uit te laden.