Verkoop : niet. en adj. Gekruid of geconserveerd met zout.
Kruidig, levendig, wat de (spirituele) geest prikkelt.
Die een losbandig, pittig karakter heeft (vol, rauw, grof, pittig, gepeperd).
Dat is overdreven, overdreven (zoals te zout eten).
Vertel zoute verhalen: vertel vieze, ondeugende verhalen.
Veroordeling of harde sanctie: zwaar.
De toon is zout: te hoog.
Klein zout: kind, klein kind, jong kind, newborn, peuter, baby.
Stukje zout: jong kind.
Een beetje zout in de la hebben: zwanger zijn.
Vies stuk zout: belediging van het adres van een boef.
Salé: werk vooraf betaald.
Zout vragen bij de bank: rood staan vragen.
Een zoute snavel hebben: altijd dorstig zijn, onmatige gewoonten hebben; dronkaard.
De grote zoute: de oceaan of de zee.
Het zout: de zee.
A salty: werk vooraf betaald.
Hartige snacks: tenen.
Gezouten varkensvlees: lik je tenen.