rantsoen : nf Hoeveelheid (voedsel) die een mens, een dier gedurende een dag binnenkrijgt.
Onderdeel, dosis, partij.
Ontvang zijn portie slagen, beproevingen, kritiek,...
Je rantsoen hebben: je deel hebben, je rekening hebben.
Het is goed, ik had mijn rantsoen : mijn deel.
Je rantsoen hebben (voor een vrouw): seksueel bevredigd zijn.