Paté : nm Un paté een préparation de delicatessenwinkel, gemaakt van een hasj de vlees gekruid.
Beslecht als kleine taarten: ding natuurlijk.
Blok: groep, gebouwenblok, huis.
Hak fijn als vlees voor paté: in stukjes snijden.
Ruik de paté: niet frequent zijn.
Maak een paté: een grote inktvlek op het papier (schooljongensjargon).
Het mengen van karakters van een of meer pagina's die zijn omgedraaid (typografietaal).
Paté maken: het is om de gevallen letters te verdelen of te breken.
In de blok zitten of je hoofd in de blok hebben: erg moe zijn, of last hebben van een kater.
Lark paté gesneden te paard: misleiding die zich als eerlijk presenteert; zei ook een leeuwerik voor een paard.
Schreeuwende taartjes: bevallen.
Taartdoos: anus, lul.