Aantrekken : v.tr. Om (een ding) door te geven op een plaats, op een plaats, op een plaats (waar het niet was).
Om de eetlust op te wekken: om seksuele opwinding op te wekken.
Een brouwerij binnengaan: serveren in een brouwerij.
Om jezelf in brindezingue te plaatsen: om de bruiloft te maken.
feesten: feesten.
Verpletteren: breken.
Pulpen: het kantelen van een of meer pakketten tijdens het transporteren.
Ga in een rij uien staan: ga achter elkaar staan.
Ga aan de slag: help met een vlucht en neem deel aan de winst.
De tafel dekken voor maden: die (misdadigerstaal).
Zet het hart op tegel: overgeven.
Zet de kleine gerechten bij de grote: geef jezelf de leiding om je gasten goed te ontvangen.
Je voeten in de schotel steken: geen terughoudendheid tonen, geen voorzorgsmaatregelen nemen, of enige maat houden in spreken of handelen.
Om iemand in alle sauzen te stoppen: iemand in dienst nemen voor allerlei taken.
Al je eieren in één mand leggen: je hele vermogen toevertrouwen aan één enkele bankier; waag je aan alles wat je hebt in een bedrijf.
Steek een speld in zijn halsband: eten. Drink een glas wijn.
Op een kom zetten: ontsnappen uit de gevangenis (gevangenistaal).