Melon : nm et bn. Le meloen is een plant afkomstig uit West-Azië (familie van Cucurbitaceae), kruidachtig, kruipend of klimmend, inclusief
de vruchten, bolvormig of eivormig, hebben eetbaar, sappig en zoet, oranje of lichtgroen vruchtvlees.
Om de meloen te vangen/te pakken: ijdel, hooghartig zijn.
(To) nemen, (to) nab, (to) spin, de meloen hebben: pretentieus zijn, een groot hoofd hebben.
Zeer slechte speler (sportjargon).
Melon: nieuwkomer, eerstejaarsstudent aan de Saint-Cyr-school.
Geplukte meloen: kaal.
Dwaas, dwaas.
Iemands meloen voorkoken: hem gek maken.
meloen soorten : belediging tegen een Noord-Afrikaan of Noord-Afrikaan (populaire en pejoratieve, racistische belediging).
Meloenschop: hoofdschop.
Mooie meloenen hebben: mooie borsten.
Wel ronde billen.
Citaat van de Franse dichter Guillaume Apollinaire (1880-1918): “Haar grote kont zag eruit als een mooie meloen die in de middernachtzon zou zijn gegroeid, zo wit en vol was hij” in De elfduizend meter.