Handelswaar : nf Roerende zaak die het voorwerp kan zijn van een handel of een markt.
Prijs/pronk/promoot/show je koopwaar: laat het beste van jezelf zien; pronken met haar charmes; laten zien wat we hebben.
Promoot uw koopwaar, de koopwaar; afb. de zaken in een gunstig daglicht stellen.
Misleiden over de koopwaar: verkoop vervalste koopwaar; afb. iets anders geven dan beloofd.
Verf, verzin de goederen.
Mooie koopwaar: mooie vrouw.
Laat je waren zien: laat je ballen zien.
Uitwerpselen, stront: voet in de koopwaar zetten: voet in de stront zetten.
Beurs, geld.
Trek aan de goederen: trek een schot.
Dope. Laat de goederen vallen!