Frais : bn. Enigszins koud of nieuw geproduceerd (fruit, groenten), geleverd of gebruikt, nog niet bedorven.
Fris als het oog, als een roos, als een kakkerlak: om uit te rusten.
Hij is niet fris vanmorgen: hij ziet er moe uit.
Hier ben ik vers: hier ben ik goed: ik zit in een hachelijke situatie.
Ik ben vers als een varken: in een groot probleem.
Vers zijn: in een moeilijke situatie verkeren, vegeteren bij gebrek aan geld.
Chillen: sparen.
Cool: in de gevangenis, in een opvang of op een veilige plek.