Dosis : nf een dosis een hoeveelheid afgemeten en unités specifiek de stof ofenergie toegediend of gekregen.
Heb een flinke dosis domheid. Hij heeft er heel veel van!
Door ellips (syntactische weglating): Wat een dosis! (wat een laag!).
Ik heb mijn vulling gehad, ik heb mijn vulling gehad: ik heb genoeg gehad (ik heb genoeg gehad).
Uw dosis krijgen: voldoende gedronken hebben (alcohol).
Ze nam er een flinke dosis van: ze werd hard geneukt.