Cramer : v. tr en intr. Brandwond.
Verbrand een braadstuk. De wortels zijn verbrand.
Het ruikt verbrand.
Het hele huis is afgebrand : alles ging in rook op.
Wees voorzichtig, je verbrandt het tapijt : je zult het verbranden.
Verbranden: verbranden. Brand je vingers.
Verbrand worden: gepakt worden, gepakt worden, aangeklaagd worden (zie Brandwond ; Vis).