barbecue : nf de barbecue (of barback of barbecue; barbecue) komt uit vlees, vers vlees en vooral vlees van slechte kwaliteit (hard, vet, enz.).
Het woord "barbaque" dateert waarschijnlijk uit de Krimoorlog en komt uit het Roemeens berbec (rammen), zelf afgeleid van het Latijn berbex (schaap) De aangrenzende term barbecue, van Spaanse oorsprong en door Haïtianen of Mexicanen gebruikt om naar een grill te verwijzen, heeft mogelijk geleid tot het Amerikaanse woord barbecue, die in Frankrijk en in veel Europese landen zeer algemeen is toegepast, tegelijkertijd met de methode van grillen die met dit gereedschap wordt beoefend.
Corrupt vlees; voedsel ; vlees (lichaam), vlees (hoer).
De barbecue uitspreiden: vallen.
Breng je barbecue mee: kom, kom.
Vrouwen bestemd om bordelen te bevoorraden.
Barbaquehandelaar: tussenpersoon die nieuwe kostgangers zoekt voor een bordeel.
De barbecue verlaten: sterven, gedood worden.
Citaat van de Franse schrijver Louis-Ferdinand Destouches, bekend als Céline (1894-1961): "Zelfs andere, meer enorme gebouwen voor de overvloed aan barbecues, het gekonfijte vlees door pakhuizen, in droge koelkast, in remoulades, in wild zo wonderbaarlijk, talloze worstjes met gehakt, de hoogte van de Alpen!…” in de roman Guignols band. (1952).