aankleden : v. tr. Kleed (iemand) weer aan.
Kleed de kinderen / de kleine / de kinderen / de wezen aan: betaal een tweede ronde, zet een ronde terug (om te drinken), laat de glazen die we dronken opnieuw vullen, de glazen zijn leeg.
We moeten het kleine meisje aankleden: we moeten weer dienen.