CLIËNT : nom (woord uit het Latijn klanten, klanten).
Het woord "klant" heeft verschillende betekenissen:
1. Oudheid: In Rome was het een plebejer die zichzelf onder de bescherming stelde van een patriciër die patroonheilige werd genoemd.
Betekenis leeftijd: Persoon die zich onder de bescherming van iemand plaatst (beschermd).
2. Moderne betekenis: Persoon die nodig heeft diensten voor een bedrag. Cliënten van een notaris, een advocaat.
Cliënt, cliënt van een arts, een tandarts (ziek, patiënt).
Klanten van a restaurant, een kapper, een Hotel, een schoenmaker, een taxi,…
3. Persoon die koopt (koper, verwerver).
Klant zijn voor acties. Een serieuze klant.
Figuratieve en informele betekenis: Zijn, geen klant zijn: iets willen, niet willen (afnemer).
Aan het hoofd van de klant.
Klanten van een winkel (binnenvaartschip, praktijk; cliënteel).
Winkel vol met klanten (druk).
Wacht op de klant: verkoop niets.
Verkoper bezig met het bedienen van een klant.
Klanten van a koffie (consument).
Spreuken: De klant heeft altijd gelijk (principe van de kunst van het verkopen). De klant is koning
Aanstelling: Klantenservice(s), klant(en)relatie: dienst die de relaties van een bedrijf met klanten beheert (service na verkoop, loyaliteit, enz.).
4. Bijzonder: Persoon die altijd dezelfde plaats gebruikt (regelmatig; trouw).
Dienen- het goed is een klant.
Een goede, grote klant. Een klant kwijt.
5. Economie: consument, importeur.
België is een zeer grote klant van Frankrijk op de automobielmarkt.
Klant bedrijf van een ander. Grote klant. ➙ grote rekening.
6. Door Engels in informatica: Computersysteem dat gebruikmaakt van diensten, informatie geleverd door een server waarmee het is verbonden.
Bijnaam: Clientcomputers.
Architectuur: client-server.
Tegenstellingen van klant: baas, leverancier, handelaar, verkoper.