flank : v.tr. (mot venant de flanc).
Het werkwoord "flank" heeft verschillende betekenissen:
1. Aan de kant staan van (een versterkt werk, een gebouw).
Torentjes aan weerszijden van een herenhuis.
Château flanqué d’une tour.
En koken : A filet de rundvlees geflankeerd door morieljes au gele wijn.
Bij uitbreiding: dicht bij, recht tegen.
2. Garnir sur les flancs, à l’aide d’un ouvrage défensif, d’une construction ou d’un élément architectural (flanquement).
3. Militaire : Protéger sur le flanc. Détachement flanquant une colonne (flanc-garde).
4 Rare : Accompagner.
Courant (souvent péjoratif) : Chef de bande flanqué de ses acolytes.