Maand : nm (woord van het Latijnse mensis).
Het woord "maand" heeft verschillende betekenissen:
1. Elk van de twaalf divisies van deannee (maandelijks).
Maand van dertig, eenendertig dagen.
De maand van fevrier telt achtentwintig of negenentwintig dagen (in annee schrikkeljaar).
Elke zesendertigste van de maand: nooit, très beetje vaak.
In de maand maart.
De maanden in R. (waarin we de . eten Oesters).
Zonne maand.
Maanmaand (lunatie).
De maand republikeinse kalender (Vendémiaire, Brumaire, Frimaire, Nivôse, Pluviôse, Ventôse, Germinal, Floréal, Prairial, Messidor, Thermidor, Fructidor).
De twaalf maanden van deannee (janvier, fevrier, maart, april, meer, Juni, Juli, Augustus, september, Oktober, November, December).
de maanden vanwinter.
de maanden vanete.
Het begin, de hardlopend van de maand.
De datum van de maand.
Aan het begin, aan het einde van de maand.
Periode van drie (kwartaal), zes maanden (semester).
Elke twee maanden (tweemaandelijks).
Twee keer per maand (tweewekelijks).
Krijg maandelijks, maandelijks (maandelijks), over dertien maanden betaald.
Moeilijk einde van de maand.
De maand Maria: de maand mei, gewijd aan de Maagd in de katholieke liturgie.
2. Tijdsruimte gelijk aan ongeveer dertig dagen. Wettelijke maand.
Kalender, kalender, rollende maand. Drie maanden vrij.
Drie maanden, zes maanden zwangere vrouw.
Leeftijd: Een baby van een maand oud, achttien maanden oud.
Een onesie in maat van zes maanden.
Tijdsruimte tussen een datum van een maand en dezelfde datum van de volgende maand.
Een promesse van drie maanden.
3. Per metonymie: Salaris, vergoeding die overeenkomt met één maand werk (maandelijkse betaling).
Raak zijn maand aan.
Dubbele maand, dertiende maand, toegekend aan het personeel van een bedrijf.
Verschuldigd bedrag voor een maand huur, diensten, voordelen.
Betaal twee maanden borg.
Hij is zijn baasje een maand schuldig.