Pascha : Pesach (Hebreeuws פֶּסַח, Pesach, Latijn: Pascha“ Pasen ") is een van de drie bedevaartsfeesten van het jodendom voorgeschreven door de Hebreeuwse Bijbel, tijdens welke we de brute uittocht uit Egypte en het begin van de saison van oogst de l 'gerst waarmee de jaarlijkse landbouwcyclus wordt ingeluid.
Het begint op 14 Nissan bij het vallen van de avond (wat, afhankelijk van het jaar, overeenkomt met eind maart of april in de Gregoriaanse kalender) en duurt zeven dagen (acht in de diaspora volgens het orthodoxe jodendom) waarvan alleen de eerste en de laatste zijn volledig feestdagen. Het luidt ook de periode van de omer in, aan het einde waarvan het feest van Shavuot wordt gevierd.
Het festival, dat bijzonder rijk is aan riten en gebruiken, werd oorspronkelijk gekenmerkt door het Paasoffer dat de Joden niet meer hebben kunnen brengen sinds de verwoesting van de Tempel (de Samaritanen blijven het aanbieden op de berg Gerizim). De verplichting om te eten matzot (levensmiddelen ongezuurd) en om hametz (voedsel gemaakt van gerezen deeg en / of gefermenteerd) door de feest blijft van kracht.
Dit festival vindt zijn oorsprong in de agrarische ritus van de ongezuurd en de nomadische ritus van bloed de l 'lam verspreid over de stokken van de tent om epidemieën af te weren.